Pular para o conteúdo principal

Geloofsreis door het kerkelijk jaar



Het kerkelijk jaar is een geloofsverklaring die ons op didactische manier de betekenis van de geloofsleer onderwijst. Met Kerst belijden wij de menswording van de Zoon van God. Epifanie verkondigt aan de wereld de twee naturen van Christus, die zich aan de wereld toont als waarlijk God en waarlijk mens. Met Pasen wordt gedacht aan onze verzoening door Christus. Hemelvaart herinnert ons eraan dat wij in Jezus onze menselijke natuur al als onderpand hebben in de hemel. Bij Pinksteren gekomen denken wij aan de persoon van de Heilige Geest en zijn werk, die ons leidt in alle waarheid.

Pinksteren, één van de belangrijkste feesten van de christelijke kalender, gedenkt de komst van de Heilige Geest op de volgelingen van Christus. De bijbeltekst vertelt: “In Jeruzalem woonden destijds vrome Joden, die afkomstig waren uit ieder volk op aarde.” (Hand.2:5) Zij waren daar vanwege het wekenfeest dat al voor Jezus’ tijd onder Griekse invloed ‘Pentèkostè’ werd genoemd. Een woord dat “vijftigste” betekent, omdat het 50 dagen (zeven weken) na het paasfeest werd gevierd. (Lev.23:15; Deut. 16:9,10)

Op de vroegere bijbelse kalender viel dit feest gelijk met het begin van de tarweoogst (eerstelingen) (Ex.23:16;34:22). Ook herinnerde men zich dan de verbondsvernieuwing afgesloten met Noach en later met Mozes en de komst van de wet op de Berg Sinaï. Maar het werd het meest gezien als een oogstfeest, gelegenheid waarbij twee broden, gemaakt van de eerste tarweschoven, aan God werden geofferd.

In deze feestelijke context waren de discipelen van Jezus bijeen, toen, “plotseling klonk er uit de hemel een geluid als van een hevige windvlaag dat het huis waar zij zich bevonden geheel vulde. Er verschenen aan hen een soort vlammen, die zich als vuurtongen verspreidden en zich op ieder van hen neerzetten, en allen werden vervuld van de heilige Geest en begonnen op luide toon te spreken in vreemde talen, zoals hun door de Geest werd ingegeven.” (Hand. 2:2-4) “Allen hoorden hen in hun eigen taal spreken over Gods grote daden.” (Hand. 2:10) Dit is het belangrijkste werk van de heilige Geest tot op vandaag, als hij mensen van alle volken verenigt in zijn heilige kerk, hen onderwijzend en herinnerend aan alles wat Jezus gezegd heeft.

De christenen begonnen op hun pinksterfeest de komst van de beloofde Trooster, de heilige Geest, te vieren, de derde persoon van de mysterieuze Trindade, die in ons werkt en het geloof bewaart, zodat niemand kan zeggen: “Jezus is Heer, dan door de heilige Geest.”(1 Kor. 12:3) Deze Geest woont in onze harten door het geloof. (Ef. 3:17).

Op Pinksteren gaan wij een nieuwe periode van het ecclesiastisch jaar binnen. Nu zijn wij in de gewone tijd, die gaat tot de Eeuwigheidszondag. De kleur groen van de paramenten herinnert ons eraan dat wij, net als een plant, gevoed worden tot wij “allen samen door ons geloof en door onze kennis van de zoon van God een eenheid vormen, de eenheid van de volmaakte mens, van de tot volle wasdom gekomen volheid van Christus.” (Ef. 4:13) Echter, omdat de kerk en een ieder van ons nog niet tot wasdom zijn gekomen, volharden wij in het Woord en maken van de verzen van dit lied, onze vurige bede tot de Heilige Geest:

O Heilige Geest van de Heer
geef ons geloof en ware liefde!
Wil ons troosten in ons leven
Uw kerk houdt ons bijeen.
Kyrie eleison.


predikant Josemar

Comentários

Postagens mais visitadas deste blog

O testamento do Cachorro

Hoje, Quarta-feira de Cinzas, procurando alguma coisa interessante pra relaxar e assistir, me deparei com o Ariano Suassuna na TV Senado. Era umas 22 horas, o programa já havia começado a algum tempo, mas peguei muita coisa boa e pérolas valiosas do escritor. Trata-se de uma aula-espetáculo que fora realizada em Junho de 2013, na sala Villa-Lobos do Teatro Nacional de Brasília (DF). Depois do programa, acabei explorando na rede muita coisa que o Suassuna falou, partindo de sua fala de que não cria mas copia. Copia o que o provo brasileiro traz. Aí vem as histórias contadas, os muitos cordéis que se perdem no tempo. Procurando a história do enterro do cachorro de um antigo folheto de literatura de cordel - que o próprio Suassuna atribui a fundamentação de “O Auto da Compadecida” -, me deparei com Leandro Gomes de Barros, um grande poeta da literatura de cordel, nascido no sertão da Paraíba, e que viveu de 1865 a 1918. A história do testamento do cachorro é parte do folheto "O d

Mãos frias, coração quente, amor ardente

Parece que o frio finalmente mostrou sua face gélida em nossa região. Enquanto escrevo este texto, o celular está marcando cinco graus em Itararé. Na madrugada a temperatura ficou abaixo de zero. Por outro lado, o noticiário internacional está mostrando as ondas de calor no hemisfério norte que dificultam a luta contra o fogo que atinge Portugal, Espanha e EUA. Estas situações de frio e calor lembram as revelações divinas ao apóstolo João no livro do Apocalipse, especialmente a mensagem dirigida à igreja em Laodiceia: “Conheço as suas obras, sei que você não é frio nem quente. Melhor seria que você fosse frio ou quente! Assim, porque você é morno, nem frio nem quente, estou a ponto de vomitá-lo da minha boca.” (Ap 3.15-16) É bem verdade que o frio em alguns lugares está de “congelar a alma”, mas muitas vezes é um frio de outra natureza que toma conta de nossos corações. Uma frieza no amor a Deus e ao próximo. Uma frieza na fé e nas obras. O apóstolo Tiago escreveu em sua Carta:

Noite de São João para além do muro do meu quintal

NOITE DE S. JOÃO PARA ALÉM DO MURO DO MEU QUINTAL Alberto Caeiro (Fernando Pessoa) Noite de S. João para além do muro do meu quintal. Do lado de cá, eu sem noite de S. João. Porque há S. João onde o festejam. Para mim há uma sombra de luz de fogueiras na noite, Um ruído de gargalhadas, os baques dos saltos. E um grito casual de quem não sabe que eu existo. PESSOA, Fernando. Alberto Caeiro: poemas completos . São Paulo: Nobel, 2008. p. 136 São João, de Di Cavalcanti, 1969 (Óleo sobre tela) E a música do Vitor Ramil inspirada no poema do Fernando Pessoa : NOITE DE SÃO JOÃO Vitor Ramil (Ramilonga, 1997) Poema de Fernando Pessoa Noite de São João Noite de São João Para além do muro do meu quintal Noite de São João Noite de São João Para além do muro do meu quintal Do lado de cá, eu Do lado de cá, eu Do lado de cá, eu Sem noite de São João Do lado de cá, eu Do lado de cá, eu Do lado de cá, eu Sem noite de São João Porque há São João Onde o festejam